Wat serotonine ons écht vertelt
In ons werkveld is serotonine een bekende naam geworden. Het wordt vaak gekoppeld aan stemming, geluk, depressie of ontspanning. En dat is begrijpelijk, serotonine speelt zonder twijfel een rol in deze processen. Maar wat ik in mijn praktijk steeds opnieuw zie, is dat er iets anders meespeelt. Iets wat zelden wordt benoemd, en wat zowel in de reguliere als in de complementaire zorg nog vaak buiten beeld blijft: de betekenis die het lichaam zelf aan serotonine geeft. Want het is niet alleen de hoeveelheid serotonine die telt, maar de manier waarop het lichaam het signaal interpreteert. Die nuance is essentieel - en heeft in mijn ervaring directe invloed op het herstelvermogen van cliënten.
Veel mensen weten inmiddels dat het grootste deel van alle serotonine - meer dan 90 procent - in de darmen wordt aangemaakt. Minder bekend is dat deze serotonine de hersenen niet bereikt. De bloed-hersenbarrière laat het vrijwel niet door. Wat blijft, is een lokale werking. En toch heeft deze ‘lokale’ serotonine enorme invloed op hoe iemand zich voelt, reageert en herstelt. In de darmen reguleert serotonine niet alleen de darmbeweging, maar ook de lokale immuunactiviteit en - misschien wel het meest bepalend - de communicatie met de hersenen via de nervus vagus. Deze zenuw is een directe verbindingslijn tussen buik en brein. Wat via die lijn wordt doorgegeven, zijn geen losse stoffen, maar patronen van veiligheid of dreiging, ritmes, signalering, informatie die het brein leert hoe het moet reageren.
Wat ik bij veel cliënten zie, is dat serotonine in de darmen een vormende invloed heeft gehad op het zenuwstelsel. Niet als boodschapper van geluk, maar als trainer van hoe het lichaam prikkels leert herkennen. Serotonine helpt het systeem te bepalen: is dit veilig, of niet? Kan ik ontspannen, of moet ik alert zijn? Die ‘taal’ wordt niet op volwassen leeftijd gevormd - die wordt vroeg aangeleerd, vaak al in de eerste levensjaren. En wanneer die vroege signalen verstoord zijn, bijvoorbeeld door stress, ontsteking, een verstoord microbioom of trauma, dan wordt serotonine niet langer gelezen als geruststelling, maar als activatie. Het gevolg is een lichaam dat voortdurend in de overlevingsstand staat, zelfs als de omgeving objectief veilig is. Een zenuwstelsel dat moeilijk tot rust komt. Een brein dat signalen ontvangt die prikkels versterken in plaats van dempen. En juist daarom geloof ik dat we binnen ons werkveld meer mogen kijken naar wat het lichaam geleerd heeft over serotonine, in plaats van uitsluitend naar hoeveel serotonine aanwezig is.
Dit vraagt om een bredere benadering. Een die niet alleen supplementen of medicatie inzet, maar ook onderzoekt hoe het lichaam zich heeft geprogrammeerd. Hoe veiligheid wordt waargenomen. Hoe de darm-hersen-as functioneert. En of het systeem in staat is om rust nog te herkennen. Ik zeg dit niet om iets of iemand te ondermijnen - integendeel. Alles wat bijdraagt aan herstel is waardevol. Maar ik geloof dat we met elkaar ruimte mogen maken voor dieper inzicht. Dat serotonine niet alleen een molecuul is, maar een informatiedrager. En dat de betekenis ervan niet vastligt in het bloed, maar in het systeem dat het leest. In dat licht is mijn werk als functional practitioner geen zoektocht naar het ‘verhogen’ van serotonine, maar een proces van herprogrammeren en herstellen. Vertrouwen opbouwen in het zenuwstelsel. Zodat het lichaam opnieuw leert: dit is veilig. En pas dan, in die rust, kan het stofje doen wat het werkelijk bedoelt: meewerken aan herstel.